De schreeuw, het geleden verlies
Niet de mens is verdwenen maar het Mens-zijn,
de mens die niet meer weet te Mensen
enkel te existeren
als onwetende gedrochten
als brokken vlees
in het modder van hun geworpen-ik.
Heb je ook hun mooie verblijven waargenomen,
Riante leegheid
Armoede in de schoot van het hebbende-ik.
Zij schreeuwen niet meer tegen het Kwaad dat hen wordt aangedaan ,
Want de wellust van de ambtenaar en de politieker heeft elke realiteit van menselijk bestaan weggezogen zodat de mens het stadium van gevoelloosheid is ingetreden.
Voor de ambtenaar en de politieker is het houden van slaven, een wellust van existentie, het verdingen van de mens tot vlees om ze te beheren en te beheersen. (1)
Deze wellustelingen hebben de pijnlijke schreeuw geklasseerd als lawaai.
Het lawaai sterft uit
Het geschreeuw is vermoord
Het woord is gesmoord
Het lawaai is opgerookt
Wat een zalig dag voor de ambtenaar
Wat een hemelse beleving voor de politieker
De mens is getemd
De Mens is gedood
Leve de slaven.
Dierbaar is de ambtenaar en de politieker, hun creatie een goddelijke vergissing maar een aardse noodzakelijkheid dichte te duivel.
[1] Voor omstandige socio-filosofische literatuur zie Michel Foucault, Paolo Virno,Bifo Berardi, Roberto Esposit