Er zijn er die geven, die nemen en die stelen
De filosoof, de wijsgeer, de theoloog, de analytische psycholoog, de ontoloog, sommige schrijvers maar in bijzonder de onbekenden en de onzichtbaren in de schaduw gezet door hun dankend geven , lichtend in het organisch Ene[1].
De Anderen, de eerst geworpene, beangstigd om te door-denken, zoeken naar het Alles, niet van geest maar van het materiele om zich lichamelijk te verzadigen. Pure hebzucht, domheid en gemakzucht. Opgelet vergis je niet met de eerstvermelde gevers wanneer zij hun taak als beroep beschouwen werpen zij zich eveneens in de materiele bezitsdrang. De armoede van de nemende mens. Daarom dat we sinds de 2de helft van de 20st eeuw haast geen dankende denkers meer hebben, waarbij de kunst van het leven is opgeheven, verdampt en bijna helemaal verdwenen.
Het grotere drama geschiedt wanneer de
overbodige nutteloze kaste van politici en hun vazallen, de bureaucraten, van
het Ene en het Alles te horen krijgen. Dan openen ze hun gulzige klauwen om als
absolute soeverein de mens te bestelen van zijn Zijn. De burgers worden
als menselijk vee[2] geworpen in het Niets.
Als de pest verspreidt de kaste zich onder de mensen om hen te doden zonder dat
ze een moord plegen[3]. Ze springen als vieze ratten
in de leegte om hun eigen absurditeit niet te moeten ontmoeten en trekken de
mensheid mee in hun brullende afgrond.
[1] Zie verder Plotinus
[2] Zie verder Popper
[3] Agamben,Homo Sacer