Plato, de generator van het antropoceen

Plato, de generator van het antropoceen

Wie is de grondlegger van het antropoceen en de hieruit voortvloeiende ecologische en klimatologische problemen? Niemand minder dan Plato, die het Idee (geest) en de Werkelijkheid als afspiegeling van elkaar heeft gescheiden. Deze onnatuurlijke dichotomie werd later blindelings overgenomen door Descartes en zijn volgelingen. Dit markeerde het begin van een vervreemding van de onmiddellijke ervaring van het ‘zijn’, de zijnsvergetelheid. De mens werd herleid tot een ‘ding’, een bestand, een voorraad objecten. Een instrumentele houding waarbij alles wordt begrepen in termen van nut en waarde voor menselijke doelen. De mens werd onttrokken aan zijn omgeving en zijn natuur. Een vreemde werd hij voor zijn eigen Dasein; zijn ‘zijnde’ werd hem ontnomen, waardoor hij niet langer ‘in-de-wereld’( In-der-Welt-Sein) kon leven.

Te laf om puis-je, donc je suis (“ik kan, dus ik ben”) te stellen, vluchtte de mens. Zij die vergeten zijn dat de natuurwetten met de zwaartekracht, de ruimtetijd en de quantummechanica uiteindelijk het wereldse, het profane determineren. Het ware, het schone en het goede werden verheven tot een metafysische hemel, alsof ze boven de wolken in een hiernamaals zouden bestaan. Maar deze kwaliteiten zijn intrinsieke eigenschappen van ons ‘zijn’ – op voorwaarde dat we niet als angsthazen vluchten. We moeten ons ontbergen en in-de-wereld durven te leven, open staan voor “je suis au monde” in plaats van krampachtig ‘van’ de wereld te willen blijven leven.

Het antropoceen confronteert ons met de realiteit van wat Simone Weil “Nécessité” noemt: de onvermijdelijke wetten van de natuur en het universum. Deze wetten, die fundamenteel zijn voor het bestaan, zijn lange tijd genegeerd of gemanipuleerd vanuit een egocentrische wil om de natuur te onderwerpen. Dit heeft geleid tot ecologische, klimatologische en existentiële crises, waarin de mens zich steeds verder verwijderde van zijn natuurlijke omgeving en van de harmonie die inherent is aan deze wetten.

Volgens Weil ligt de sleutel tot herstel in de aanvaarding van deze noodzakelijkheid. Het erkennen van Nécessité betekent niet dat we onze menselijke waardigheid opgeven, maar juist dat we ons herverbinden met het ware, het schone en het goede, die niet in een metafysisch hiervoormaals zweven, maar intrinsiek verbonden zijn met ons zijn in-de-wereld.

Niet de instituten van het Kwade, het Grote Beest, de massamenners, noch de politiek en haar carnavaleske entourage kunnen ons redden uit deze zijnsvergetelheid. Enkel het oververzadigde individu kan zichzelf bevrijden van zijn eigen boeien. Deze bevrijding ligt zoals Heidegger stelt in een houding van Gelassenheit (gelatenheid): een overgave en het loslaten van de egocentrische wil die werd aangewakkerd door Plato en zijn volgelingen. Gelatenheid, zoals Weil het beschrijft, biedt ons de mogelijkheid om niet langer krampachtig ‘van’ de wereld te leven, maar ons te voegen naar de onontkoombare wetten van het bestaan en zo opnieuw in harmonie te komen met de wereld.

Het antropoceen is een tijdperk van confrontatie met de consequenties van onze Platonische weigering om Nécessité te respecteren.  Het onbeschaamd technisch en economisch de werkelijkheid instrumentaliseren gekoppeld met een abrupte ondoordachte existentiële en spirituele breuk. Alleen door deze Nécessité (noodzakelijkheid) te accepteren en ons te ontbergen, kunnen we de vervreemding overstijgen en een nieuw evenwicht vinden – ecologisch, spiritueel en existentiéel.

We moeten terug leren de werkelijkheid te lezen met Bacon’s imperatief “Homo naturae non nisi parendo imperat’ (Je overwint de natuur alleen door haar te gehoorzamen).

noot : Uitgebreidere tekst op aanvraag verkrijgbaar.

Reacties zijn gesloten.